Strijd

De voetstappen achter me klonken steeds zachter, ik had een gat van een paar seconden. Dat was niet veel, maar genoeg om te beseffen dat ik vroeg in de wedstrijd al voor een keuze stond. Zou ik dit tempo handhaven en voor de rest van het veld uit lopen, of zou ik me laten terugzakken om in het kielzog van de favorieten het spel van de langste adem te spelen?

Ik had het gevoel dat ik over de weg rolde. De glooiingen in de route voelde ik amper en ik kon vrijelijk ademhalen. In het groepje, dat langzaam maar zeker terugzakte, bevonden zich Jussi Utriainen en Aki Nummela. Dat waren de jongens van wie ik het meeste te vrezen had. Jussi liep ooit 2:13 op de hele marathon en hoewel hij naar eigen zeggen zijn hardlopen heeft gedegradeerd tot hobby, sleept hij nog steeds de ene na de andere gouden medaille mee naar huis. Hij is achtentwintigvoudig Fins kampioen. Ook Aki is een tegenstander die je niet mag onderschatten en dit seizoen heeft hij bewezen in topvorm te verkeren. Zijn beste tijd op de vijfduizend meter is bijna een minuut sneller dan die van mij.

Met die jongens achter me moest ik ervoor zorgen dat het tempo vanaf het begin hoog lag, zodat het verschil niet hoefde te worden gemaakt in de laatste kilometers. Bovendien bevonden zich in het groepje nog Jukka Kero en Henri Ansio, jongens die ik in eerdere wedstrijden wel had verslagen, maar met minieme verschillen. Zo haalde ik vorig jaar bij de marathonkampioenschappen Jukka pas in de laatste drie kilometer in.

Als ik in het groepje zou blijven lopen, zou het tempo hoogstwaarschijnlijk een stuk lager liggen. Of ik moest veel kopwerk gaan doen en daar zouden de anderen weer van profiteren. Nee, dan maar in mijn eentje als verkenner vooruit, dacht ik, maar ik hoefde al niet meer te denken want het gat was inmiddels een seconde of tien. Mijn benen hadden de keuze reeds gemaakt.

Is het eigenlijk te beschrijven hoe dat voelt, het gevoel over de weg te zweven, de straat nauwelijks aan te raken? Je lichaam lacht en je mond doet mee. Het enige wat je denkt is ‘niet te hard, niet te hard’. Je sluipt de heuveltjes op, roeit zachtjes tegen de wind in en voor de rest laat je je meewaaien met de wind. De drankjes slurp je naar binnen. Met je tanden scheur je de pakjes energiegel open en dan knijp je ze leeg. Je handen plakken van al dat suiker en dat is het enige dat je van de marathon voelt. Nee, dat gevoel is niet te beschrijven, laat ik het maar voor me houden.

The art of drinking

De ronde voerde van het atletiekstadion in Lahti door het park, langs het meer en terug naar het stadion. Tien-en-een-halve kilometer per rondje, en volgens het hoogteprofiel van de organisatie ongeveer veertig hoogtemeters. Dat rondje dus viermaal. Bij de eerste passage door het stadion, op een kwart van de wedstrijd, liep ik 36:05, en dankzij de ronde over de baan kon ik mijn voorsprong nauwkeurig bepalen: honderdvijftig meter, dus ongeveer een halve minuut. Het groepje achter me bestond uit een man of vijf, zes. Het was dus veel te vroeg om te juichen en ik mocht geen risico’s nemen, besefte ik.

De tweede ronde ging met evenveel gemak. Het publiek, dat ik in de eerste ronde al een beetje had bewerkt, was me welgezind. Ik lachte en stak ter dank voor de aanmoedigingen af en toe mijn hand in de lucht. Nog twee ronden had ik ze nodig. Bij de volgende passage in het stadion, dus halverwege de wedstrijd, was mijn doorkomst 1:12:20, wat betekende dat ik op constant tempo liep. Mijn voorsprong was gestaag gegroeid, tot ongeveer driehonderd meter, een hele minuut. Henri Ansio liep een paar meter voor het groepje uit, meende ik. Dat stelde mij gerust, want voor Henri was ik niet zo bang als voor Jussi en Aki.

De derde ronde liep ik voorzichtig, want ik hoefde de wedstrijd alleen maar zonder brokken uit te lopen. Slechts zelden, zeer zelden, lopen atleten de tweede helft sneller dan de eerste. En als een van die jongens dat in zich had, waarom was hij dan niet met me meegekomen? De heuvels waren trouwens iets gegroeid, merkte ik, en de wind was wat aangewakkerd. Toch liep ik op mijn gemak en ik voelde de geur van het kampioenschap al prikkelen in mijn neus.

Toen ik op een gegeven moment even voetstappen meende te horen, twijfelde ik. Dat moest ik mis hebben, realiseerde ik me toen ik op mijn klokje keek. Mijn tempo was vrijwel constant en gezien de gestaag groeiende voorsprong in het eerste deel van de wedstrijd, moest ik wat verder zijn uitgelopen. Er stond een behoorlijke wind aan de kant van het meer. Even later kwam er een fietser achter me aan die voortdurend met zijn fietsbel rinkelde. Wat moet die gast, dacht ik geïrriteerd. Was het een enthousiasteling of was er iets anders aan de hand? Probeerde hij me duidelijk te maken dat er toch andere lopers achter me aanzaten?

Plotseling hoorde ik ze. Hoeveel het er waren wist ik niet, maar een blik over mijn schouder leerde me dat in elk geval Jussi en Aki aanhaakten. Die laatste zat me werkelijk op de hielen. Hij had zwarte kleding en armstukken over zijn onderarmen. In de fractie van een seconde dat ik hem in me opnam, wekte hij de indruk van een ridder. Een ouderwetse ridder in zijn harnas.

Achternagezeten door Aki (midden) en Jussi (rechts). Foto: http://www.uusilahtijuoksu.fi

Verdorie, dacht ik. Nu heb ik dus toch wat te voorzichtig gedaan. Wat moest ik nu? Ik kon me gewonnen geven of ik kon mijn spierballen tonen. Instinctief koos ik voor dat laatste, want in sport geldt toch vooral onze dierlijke drang. Ik zette aan om de indruk te wekken dat ik alleen maar had lopen joggen en nu maar weer eens als wedstrijdloper uit de kast kwam.

Het was een riskant psychologisch spel. De inzet was als volgt: door plots te versnellen, zou de moed hen in de schoenen zakken. Úit de schoenen, bedoel ik eigenlijk, dwars door de zolen heen. Hun moed zou in de volgende ronde voor het oprapen liggen, maar dan was het voor hen te laat. De risico’s van deze tactiek waren overigens niet mild: zelfmoord. Ontploffende kuiten, een stervend hart. De kans daarop was trouwens enorm, dat wist ik best. Als ik mezelf zou opblazen, zouden ze me allemaal voorbijrennen. Mijn lijk zou al in staat van verrotting verkeren als ze me daags na de wedstrijd eindelijk zouden opvegen.

Na twee kamikazekilometers kwamen we in het stadion aan. Daar, op driekwart van de wedstrijd, nam Aki de koppositie over, maar tegelijkertijd stelde ik vast dat we zowaar Jussi van ons hadden afgeschud. Toen Aki eenmaal op kop liep, moest ik hem laten gaan. In een kilometer had hij al een gat van vijf, tien seconden. Zijn lichaam straalde kracht uit, zijn gang was monsterlijk snel. Deze ridder had zich in zijn beste harnas gestoken, zijn zwaard was geslepen.

Bij de eerstvolgende heuvel voelde ik maagkrampen. Ik moest het tempo laten vieren, liep even te joggen en moest zelfs een moment stoppen. Gelukkig was mijn voorsprong op Jussi zo groot, dat ik hem niet kon zien. In de kilometers daarop moest ik weer af en toe pauzeren om de maagkrampen te bedwingen, maar die momenten koos ik wel uit: net voorbij een bocht, zodat Jussi me niet kon zien.

Gelukkig was het niet ver meer. Acht kilometer naar de finish, nog zeven, zes. Het waren er nog vijf en als ik omkeek was er geen Jussi te bespeuren. Met een paar trage kilometers waren de buikkrampen voorbij.  Ik liep voorzichtig. Het goud was me ontglipt, met het zilver zou ik in de laatste vier kilometer zuiniger omgaan. Met nog zo’n drie kilometer te gaan was de wind nog wat aangewakkerd, en ook de lichte heuveltjes in de laatste twee kilometer waren weer wat gestegen. In de allerlaatste kilometer vroeg ik me af of dit de enige plek ter wereld was waar de tektoniek zo levendig was, maar voor ik tot een conclusie kon komen liep ik het stadion binnen.

Op het podium met Aki (1e) en Jukka (3e)

Na de finish (2:27:02) rende ik nog twintig meter door om Aki te feliciteren, en toen realiseerde ik me dat ik op geen enkel moment tijdens de wedstrijd teleurgesteld was geweest dat ik het uiteindelijk niet was geworden. Het moest natuurlijk geweldig zijn om kampioen te worden, maar ik ben blijkbaar te weinig topsporter om me druk te maken over verlies. De strijd, dat is wat ik het mooie vind aan de Finse kampioenschappen. De strijd met je kameraden. In die strijd kun je winnen of verliezen, dat is me om het even. Ook het gevoel van dat lichaam dat hard aan het lopen is terwijl je er niets van voelt, ja, dat is óók gaaf. En het lopen zelf, want je zult het geloven of niet, ik genoot met volle teugen van de omgeving, van de ruska, de bomen in hun herfstkleuren, en van de uitzichten over het meer. Tijdens mijn eerste doorkomst in het stadion kwam een de skischansspringer die naar beneden. Hij, de springer, was gewoon aan het trainen, op een skischans zonder sneeuw, en ik liep mijn wedstrijd. Dat schiep een bijzondere verbondenheid met iemand van wie ik nooit zal weten wie hij was.

Inmiddels zijn we twee dagen verder. De zilveren medaille siert de schouw, naast de bronzen van afgelopen jaar, en mijn benen voelen weer goed. Ik geloof dat ik, ondanks het tijdverlies in de laatste kilometers, de juiste keuzes heb gemaakt. Het is nog maar de vraag of ik met een minder offensieve wedstrijd überhaupt een medaille in de wacht had gesleept, en een kampioenschap is nu eenmaal geen wedstrijd om voor een snelle eindtijd te gaan. Over drie weken sluit ik dit najaar af op de Amsterdam marathon en daarna wacht het langlaufseizoen.

https://www.strava.com/activities/724799152/embed/5ba4984da20821ede4f9a8bc8e8e1a4c4e16ead2

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.