Zondagochtend om tien uur ontmoet ik volgens afspraak mijn loopmaatje Matti op de Aurabrug. Het is koud en het regent pijpenstelen. De stad is grijs, de rivier is zwart, en als deze dag een soundtrack had, zou het iets van Metallica zijn. Antimuziek. Met mijn ademhaling probeer ik mijn lichaam bij te benen. Ik ben weer een week in Finland, en het is mijn eerste echte hardloopweek sinds tijden. In Afrika stonden de werk- en daglichttijden het hardlopen slechts mondjesmaat toe, en bovendien was het bijna altijd te warm voor een goede training. Maar nu het lopen niet meer verhinderd wordt, loop ik weer, tegen de wind in, over de weg door het industrieterrein. Mistroostiger kan het niet. Toch stellen we ons niet de vraag waarom we dit doen, zo essentieel is het hardlopen. Ze zeggen wel eens dat hardlopen een verslaving is, maar dat is niet zo. Als er iemand verslaafd kon worden aan hardlopen, zou ik het zijn geweest. Al vijftien jaar strik ik de veters van mijn hardloopschoenen. Maar het is en blijft iets waar je je toe moet zetten, het lopen gaat tegen onze natuur in, want in de eerste plaats is de mens lui. Wij, hardlopers, keren ons tegen die menselijkheid. We geloven in iets goddelijks, het lopen is ons dagelijks gebed, soms is het zelfs een boetedoening. Het levert ons niets op, we lopen hard niet omdat we er rijker of gelukkiger van worden, maar omdat we toewijding verschuldigd zijn aan het lopen.