Meneer Riskilä komt van de intensive care, waar hij ruim een week heeft gebivakkeerd met een buisje in zijn keel. Mechanische ventilatie heet dat, intensivisten zijn nu eenmaal dol op technische terminologie. Mij doet die benaming denken aan een bovenraampje dat wordt opengezet, een raampje om de ziel wat lucht te geven terwijl hij slaapt.
Het gaat gelukkig stukken beter met hem, maar hij is nog steeds verward. Als ik meneer Riskilä vraag waar hij is, antwoordt hij dat hij zich in Stockholm bevindt, hij staat op het punt om met de boot te vertrekken. Dat is het cruiseschip naar Turku, de stad waar we volgens mijn gegevens in werkelijkheid zijn. Dat betekent dat hij in elk geval de goede kant op gaat, en ik maak daaruit op dat het ook met hem de goede kant op gaat, in wanen zit meer wijsheid dan we bevroeden.
Mijnheer Riskilä is wantrouwig jegens de verpleegkundige, al twee dagen weigert hij de pillen die ze hem aanbiedt. Gisteren sloeg hij zelfs van zich af toen ze hem met een vruchtensapje wilde vergiftigen. Hij mompelt dat hij de kapitein is, en dat hij zelf wel uitmaakt wat hij eet. Hij kijkt me aan alsof ik wel begrijp wat hij bedoelt.
‘Laat mij het maar eens proberen,’ fluister ik de verpleegkundige toe. ‘Mannen onder elkaar, dat gaat beter. Hij beweert toch dat hij kapitein is? Een echte vent slaat niet af wat een kameraad hem aanbiedt.’
En warempel, de pillen gaan erin alsof het borrelnootjes zijn. Er is niets zo bevredigend als het vertrouwen winnen van iemand die verward is, vaak lukt het ook mij niet ook al doe ik nog zo mijn best. Soms moet je voor de veiligheid van de patiënt middelen toepassen waar je als zorgverlener voor terugschrikt: een injectie die willoos maakt, of fysieke dwangmiddelen die met allerlei eufemismen worden aangeduid.
Ik ben meneer Riskilä dankbaar, want dit soort kleine wonderen maakt het artsenvak tot een van de mooiste die er bestaan. Voor even leef ik in zijn waanwereld, voor even zijn we twee kapiteins onder elkaar, de afdeling is mijn schip.