Met Elias op de slee achter me aan loop ik door het dal. Gisteravond viel er regen en vandaag zakt de witte grond, die eerder zo solide leek, onder mijn voeten weg. Het vroege voorjaar is een stille revolutie. Onder de broze sneeuw wordt de bodem vochtig, er vormen zich stroompjes die de sneeuwlaag van binnenuit aanvreten terwijl er op het oog nog weinig aan de hand is. In de bosrand hangen de naaldentakjes van de sparren naar beneden. Ze geven uitdrukking aan de weemoed waar dit moment van vervuld is. Hoewel de lente eraan zit te komen, is deze fase van het jaar eerder een inslapen dan een ontwaken. Voor de wedergeboorte van de lente moet de winter eerst de aftocht blazen. Met de sneeuw verdwijnt ook het licht.
Ergens halverwege het pad naar de boerderijen op de heuvel verandert het wit van de sneeuw in het wit van de nevel die de sterfpijn van de winter verdooft. Rechts van me zijn twee met bomen begroeide bulten in het landschap ondanks de mist goed waar te nemen, maar het is of de kleuren eruit zijn gezogen, uit de stammen en uit de naaldentakken die ’s winters toch al zo donker zijn. Tussen de bomen is met een wit houten kruis de locatie van een prehistorische kerk gemarkeerd waarvan de resten zijn blootgelegd. Op dagen als deze is het onderscheid met het verre verleden betekenisloos. De man die ons pad kruist, zonder op te kijken, zou best in een ander tijdperk kunnen leven. De geschiedenis fluistert in onze oren.
Elias is diep in gedachten. Als ik naar hem omkijk, lijkt hij het niet op te merken. Pas als ik zijn aandacht trek begint hij te lachen. De druktemaker die hij binnen vier muren is, verandert in de buitenlucht in een filosoof van amper acht maanden oud. Ik geloof dat de mens een buitendier is, en dat de personen die we binnenshuis zijn eigenlijk fictieve karakters zijn die een eigen leven zijn gaan leven. Hoe meer je binnen zit, hoe meer je gaat geloven in dat bestaan, maar werkelijk bestaan doe je binnen niet.
Toch keren we terug naar huis. Elias glijdt en ik loop langs de rivier, waar zich op het ijs een zilveren plas heeft gevormd, we steken de velden over en keren via de heuvel en het bos terug naar huis. Ik hoor gekwetter van vogels maar zie ze niet. Misschien heeft de lente haar strategie aangepast en heeft ze toch al een vroege voorbode vooruitgestuurd nog voor de winter is geweken.
