Met mevrouw Tulvaniemi had ik röntgenologisch kennisgemaakt voordat ik haar de hand schudde. Ze was de avond ervoor met spoed opgenomen op onze longafdeling omdat ze niet meer kon lopen. De CT-scan die direct bij aankomst was verricht, toonde hersenmetastasen, en vanwege afwijkingen op de thoraxfoto was longkanker de hoofdverdachte.
Ze keek van me weg toen ik haar kamer binnenliep. Voor de diagnose had ze geen dokter nodig, zei ze. Ze had haar man, haar broer en zus aan longkanker verloren. Ze rookten allemaal als een ketter en zij ook. Ze wist al wat haar te wachten stond lang voor de eerste tekenen merkbaar waren, ze had gewacht tot het haar beurt was. ‘En vraag me niet waarom ik niet ben gestopt,’ zei ze. ‘Ik heb het geprobeerd, maar het is me gewoon niet gelukt.’
Ze sprak zacht en monotoon, nauwelijks hoorbaar, als om de onmacht tegenover het noodlot in haar stem uitdrukking te geven, en dat maakte nog meer indruk op me dan de medische kant van de zaak. Ik pakte een krukje en nam bij haar plaats. Nog steeds keek ze naar rechts, waar een raam uitzicht gaf op een besneeuwde schoorsteen waar dunne, witte rook uit kwam. De lucht daarboven kleurde rozig van de nog maar net opkomende zon. Ze wist alles wat haar te wachten stond, had ze gezegd. Die woorden dreunden na. Maar was dat wel zo? vroeg ik me af.
‘Je hebt bij je familie gezien wat longkanker kan betekenen,’ zei ik. ‘Mag ik je vragen hoe je tegen de ziekte aankijkt, ben je ergens speciaal bang voor?’
‘Pijn,’ zei ze, ‘De verschrikkelijke pijnen die mijn zus heeft doorstaan voordat ze een jaar geleden stierf.’
‘Dan gaan we ervoor zorgen dat dát je niet overkomt,’ zei ik. ‘Ik kan je niet beloven dat de ziekte geheel pijnloos verloopt, maar we kunnen afspreken dat het voorkomen en behandelen van pijn onze topprioriteit krijgt.’
Ik schrok van de leegte in haar blik toen ze zich naar mij keerde, en de diepe groeven in haar gelaat. We hadden het al over palliatieve behandeling voordat ik haar de exacte diagnose kon vertellen, realiseerde ik me, nog voordat ik wist of er nog mogelijkheden waren om de ziekte zelf te behandelen. Ik was blij dat er die ochtend geen student met me meeliep, want het zou een slecht voorbeeld scheppen van hoe je met een patiënt communiceert. Mijn gevoel zei echter dat het bij haar alleen op deze manier kon.
Twee dagen later zou ik met haar en haar zoon de voorlopige bevindingen bespreken. Alles wees op naar hersenen en botten uitgezaaid kleincellig longcarcinoom, een agressieve vorm van kanker. Telkens als ik die diagnose moet stellen, denk ik kort aan mijn eerste echte coassistentschap, jaren terug, op de interne geneeskundeafdeling van een Nederlands ziekenhuis. In de eerste week werd een vrouw van halverwege de dertig opgenomen vanwege ernstige duizeligheid, en voor het coschap ten einde was, werd haar euthanasie verleend op dezelfde afdeling. Ook zij had een naar de hersenen uitgezaaid kleincellig longcarcinoom.
Verrassend zag ik toe hoe mevrouw Tulvaniemi mijn kamer binnenliep. Niks geen rolstoel meer. De asymmetrie in haar mimiek was verdwenen en ze kwam beter uit haar woorden dan nog maar twee dagen eerder. Haar zoon was van mijn leeftijd of iets jonger, zijn vrouw droeg een baby van misschien een jaar oud op haar arm. Net als mevrouw Tulvaniemi zelf, schoonmaakster van beroep, waren het volkse mensen.
Ik denk dat ik weet hoe een rechter zich moet voelen als die een doodvonnis moet uitspreken, terwijl hij weet dat de vedachte onschuldig is. Toen ik was uitgesproken vormden zich tranen in haar ogen, een intens verdriet, want Finse vrouwen huilen niet gauw. Maar door die tranen heen vormde zich binnen een paar tellen een glimlach. Ik volgde haar blik, die op haar kleindochter rustte, die vrolijk op de tafel sloeg.
Op zo’n moment ben je als mens weerloos, ondanks jaren van de verschrikkingen die je als arts van dichtbij hebt meegemaakt. Drie generaties aan mijn tafel, het geluk van nieuw leven en het verdriet van een ter dood veroordeelde, die haar leven verliest aan haar rookverslaving. Zo overbodig, zo onrechtvaardig ook. Een schoonmaakster, een harde werkster, want zo is het: de lagere klasse is nog altijd kwetsbaarder. Ik zei niks en klemde mijn kaken op elkaar, want zo vecht ik zelf tegen de tranen. Koste wat kost zou ik voorkomen dat mijn patiënte het gevoel zou krijgen dat ze de dokter moest troosten.
Morgen is een grote dag, want dan valt het besluit of de tabaksindustrie in Nederland wordt vervolgd voor het verslaafd maken van jonge mensen. Het is belangrijk dat we kritisch worden tegenover de rol van de industrie, want de tabaksindustrie is net als de wapenindustrie hoogst immoreel. Toch ben ik er ook wat huiverig voor, want wat als de tabaksindustrie niet strafbaar wordt bevonden? Uiteindelijk gaat het mij minder om de strafrechtelijke kant ervan dan om awareness en the way forward, en daar ligt misschien ook wel de grootste kracht van deze aanklacht. Het feit dat beïnvloedbare jongeren extra bescherming verdienen tegen een dreigende rookverslaving, krijgt nu flink aandacht, en ook dat roken meestal een verslavingsprobleem is: een sigaret wordt zelden in vrijheid opgestoken. Het belangrijkste is dat we op alle vlakken de rookverslaving proberen in te dammen, zodat in de toekomst mensen als mevrouw Tulvaniemi en hun kleinkinderen ook van elkaar kunnen genieten.
Mevrouw Tulvaniemi, wat uiteraard haar echte naam niet is, is echter reeds overleden.