Thuis maar anders

Na drie maanden Londen, vanwege een tropencursus, en met binnenkort vier maanden Malawi voor de boeg, ben ik even thuis in een oud vissersdorpje aan de oceaankust van Ierland. Net als Lapland is de Connemara een afgelegen streek, woest en verlaten, door de schrijver Tim Robinson getypeerd als the last pool of darkness.

Omdat ik geloof dat het karakter van de mens voor een groot deel bepaald wordt door de omgeving waarin hij leeft, ben ik in de streek waar mijn volgende roman zich afspeelt. Ik wil me in het karakter van mijn hoofdpersoon verdiepen door zijn landschap te verkennen. Ik spreek met zijn mensen, bewandel zijn paden en adem zijn lucht.

De Connemara wordt gedomineerd door de bergketen Na Beanna Beola, die volgens de mythologie is ontstaan toen een reus van de nabijgelegen Aran eilanden zijn slapende collegareus Beola probeerde te wekken door hem rotsblokken toe te werpen. Het woesteland met zijn moerassen, heuvels en meren heeft veel weg van Lapland. Het grote verschil zit hem in de nabijheid van de oceaan, die regen en wind brengt. Misschien is het wel de wind die de Ierse tongen zo los maakt. Ik was vergeten hoe het huilen van de wind klonk, en hoe je diep voorover boog om weerstand te bieden tegen de wind, want in Finland waait het eigenlijk nooit. Ik herinner me de opwinding over een naderende sneeuwstorm toen ik net in Finland woonde. De sneeuw kwam, maar wat ze een storm noemden, was hoogstens een briesje.

Net als in Finland, is de manier van leven in de laatste vijftig jaar hier drastisch veranderd. Had je in Rovaniemi de vlotterij, in Cleggan was het voornamelijk de visserij waar men van leefde. Maar niet iedereen verstond de kunst van het leven. Sommigen gingen de oceaan op terwijl er storm op komst was. De regering kwam met plannen om de moordzucht van de oceaan te bedwingen. Ieder bootje moest over apparatuur beschikken om in geval van nood zo snel mogelijk hulp te krijgen. Je moest heel wat vis vangen om dat te bekostigen. De vistechnieken werden geoptimaliseerd, de waarde van vis daalde en er kwamen regels om de visvangst aan banden te leggen. Tegenwoordig moeten de vissers een deel van de vangst overboord gooien.

Hoewel het leven ongetwijfeld beter is geworden, is er ook veel verloren gegaan. Geen landschap dient beter om daarover na te denken dan het woesteland, of dat nu Fins of Iers is.


Deze column verscheen in december 2018 in Noorderlicht, het tijdschrift van de Nederlandse Vereniging in Finland.

Mijn bolwerk

Een vermolmde boomstam is zacht en warm, dat zit beter dan een rotsblok ook al is die met mossen bekleed. Je zou ze moeten zien, grijs en groen en zwart en bruin bevlekt, met zilver aangezet en bekleed met bronzen dennennaalden die altijd gepaard zijn, met een zwarte knot aaneen gebonden. Het geruis door de bomen zou je gemakkelijk voor een snelweg kunnen houden, als je uit Nederland kwam, waar geen plek buiten gehoorsafstand van het wegennet ligt. Er klinkt ook gekauw en gekraai en getjilp, maar wel met mate. Je vraagt je af waarom ze die geluiden maken, om de beurt, de een laat de ander zijn deuntje rustig uitzingen. Plegen ze overleg, zijn ze in een soort vogeldiscussie verwikkeld waar wij met ons verstand niet bij kunnen, of is het de afspraak om geen stilte te laten vallen, een verbond tegen de eenzaamheid van het bos? Maar nee, eenzaamheid kun je dit niet noemen, zelfs als je de vogels wegdenkt. Het heeft eigenlijk wel wat gezelligs, als een bruine kroeg, de zachte kleuren van de naderende herfst, het roodverkleurend blad van de bessen, het antieke tapijt van mossen en de zilveren franje van het rendiermos. De boomstronken en keien liggen her en der verspreid, uitnodigend als tafels en stoeltjes. Jugendstil, maar dan echt, levend en dood. Hier kan ik vrij denken en dichten, dit is mijn bolwerk. Alleen de kranten ontbreken, de kranten op de leestafel, en een kopje koffie met een speculaaskoekje.

De geur van regen

Eerst rolde de donder over het door hitte en droogte uitgeputte land. Dreigende stapelwolken hingen bewegingloos in de lucht. Het duurde nog uren voordat de regen viel, en met een korte plensbui was het ook meteen gedaan. Toch was dat meteen voldoende om de poriën van het bos te openen.

Kruidige dampen dringen zich op als ik in de avond een wandeling maak door het bos. Heeft het dit jaar eigenlijk al eens geregend? Sinds het smelten van de sneeuw in mei wachtte ik op de geur van de moerasrozemarijn, een geur die zo vol is, vloeibaar haast, dat je het gevoel krijgt dat je op de lucht kan drijven, maar die geur, waar vorig jaar iedere dag in te drogen hing, was nergens te bekennen. Tot nu dan, nu ruik ik de moerasplant eindelijk, maar het is niet het enige dat in de lucht hangt. Alle planten zijn op hetzelfde idee gekomen, ze vieren de eerste regen van de zomer met de sterkste luchtjes waarover ze beschikken, en al die geuren mengen zich met petrichor dat opstijgt uit de grond.

Zijn het de geuren die me het gevoel geven dat alles is zoals het wezen moet? Is dit een of ander biochemisch proces dat zijn oorsprong vindt in de oertijd, waarin we direct van de weersomstandigheden afhankelijk waren?

Ook het groen is beduidend feller dan de afgelopen weken, het bos heeft een instagramfilter op zichzelf toegepast. Al het blad is schoongespoeld, de bessenstruiken die de grond bedekken, dragen op ieder blad een druppel, en in de berm schitteren duizenden parapluutjes van de bospaardenstaart die met diamantendruppels zijn besprenkeld.

Zou dit vocht voor de bessen en moerasbramen voldoende zijn om zich vol te zuigen, om op te zwellen met vitaminerijk sap?

De stapelwolken, die nog steeds triomfantelijk in de lucht hangen, als zegevierende oorlogsschepen na een zeeslag, krijgen een roze gloed. Ook dat is een teken dat de zomer over haar hoogtepunt heen is, want dat betekent dat de zon ’s nachts niet meer bovenlangs de noordelijke horizon scheert, maar eventjes onderduikt.

Met deze ene regenbui verdwijnt dat de angst dat deze hittegolf een meteorologisch Apocalyps zou blijken, dat een acute verergering van het broeikaseffect de kou voorgoed van onze planeet zou doen verdwijnen en we langzaam, heel langzaam, gegrild zouden worden op de barbecue van mythologische goden waarvan wij dachten dat we ze die met de rede verslagen hadden.

Het geloof in de rede, of beter gezegd in onze redelijkheid, ben ik de afgelopen jaren langzaam kwijtgeraakt, maar dat we nu op de gril van die goden belanden, blijkt niet waar.

Nog niet.

Pussikalja

Voel je je inmiddels meer Fin dan Nederlander? Ik geloof dat wij ons die vraag allemaal wel eens stellen, en als we dat zelf niet doen, stellen anderen hem wel. Van Nederlanders hoor ik vaak dat ik helemaal verfinst ben, met die wilde bos haar van me. Zo eenvoudig kan de diagnose dus gesteld worden, al heb ik de indruk dat Finse mannen over het algemeen hun kapsel strikter bijhouden dan Nederlanders. Ik vind me er meer als Nederlander dan als Fin uitzien. Als Finnen me verfinst noemen, doelen ze op mijn redelijke taalvermogen, bepaalde karaktertrekken waarvan ze menen dat ze typisch Fins zijn of het feit dat ik de sauna maar ook de vrieskou beter verdraag dan Eeva, mijn vrouw, die Finse is. Ze bedoelen het dan als complimentje, en dat maakt me wantrouwig want van Finse complimentjes weet je nooit of ze wel helemaal oprecht zijn.

Maar wat vinden we er zelf nu van? Ik geloof dat de taal heel belangrijk is om te voelen dat je erbij hoort. Gelukkig spreek ik inmiddels voldoende Fins om me te redden in de spreekkamer en aan de lunch met collega’s. Ik begin steeds meer praatjes te krijgen, maar ik heb nog niet zo’n grote mond als in mijn moedertaal. Toch voel ik me nog altijd behoorlijk beperkt in mijn woordenschat en ook de ingewikkelde grammaticale constructies vloeien er ook niet zomaar uit. Het is dus voortdurend behelpen, en ik geloof dat ik me daarom nog altijd vaak een Nederlander onder Finnen voel, maar ik ben niet meer de buitenstaander die ik eerder was.

De Finse cultuur blijft me nog altijd verrassen. De sauna heeft niet zoveel geheimen meer voor mij, maar vissen bijvoorbeeld, dat is zo’n hobby die iedere Fin beheerst maar die mij vreemd is gebleven. Welke haakjes je moet hebben en wat voor aas, waar je wel en niet zonder vergunning mag vissen, hoe al die vissen heten en hoe je ze op de gril klaarmaakt. Ik zie nog regelmatig nachtmerries van die ene spartelende vis die ik met een plankje doodsloeg zoals ik anderen dat had zien doen. In mijn dromen komt die vis tot leven en slaat me met zijn staart knock-out.

Een andere typische Finse bezigheid is pussikalja. Iedereen die zomerdagen doorbrengt met Finse vrienden kent het wel. In de supermarkt vul je een plastic tas (pussi) met bier (kalja) en daarmee begeef je naar het park. Mijn eerste pussikalja was jaren geleden met vappu. Ik voelde me wel een beetje een sloeber, maar voor die vrienden van mij was het heel normaal. Lang ben ik ervan uitgegaan dat ik gewoon verkeerde vrienden had, ongemanierde sloebers met een neiging tot openbaar dronkenschap, tot ik me onlangs in Hamburg na afloop van de marathon in goed gezelschap bevond. Alexander S., een Finse oud-ministerpresident die daar ook de marathon had gelopen, nodigde ons uit in het park, waar hij een plastic tas vol Franziskaner Weissbier tevoorschijn haalde. Het was zonnig, we hadden allemaal pijn in de benen en het witbier was daar een prima middel tegen. Daar, in dat park voelde ik me Finser dan ooit.


Deze column verscheen in juni 2018 in Noorderlicht.

Lente

De lente klopt niet netjes op de deur, zoals de herfst dat doet, maar beroert geruisloos de klink, opent hem op een kiertje en glipt naar binnen zonder dat je er erg in hebt. Na verloop van tijd merk je dat het tocht, dat er beroering is in de witheid waarin de eeuwigheid verankerd lag. Van onder de deklaag van ijs komen wegen tevoorschijn, en een smal strookje berm. Het smeltwater wordt afgevoerd via de brede geulen langs de weg, op zonnige dagen smelt het zo hard dat her en der de weg blank staat. Het duurt weken tot alle sneeuw gesmolten is, en zelfs tijdens dat proces zijn er dagen dat alle kleur uit het bos verbannen wordt als er opnieuw sneeuw valt.

Soms klinkt het druppelen van de smeltende sneeuw door de regenpijp gemoedelijk, het gestaag aftellen tot de zomer, maar er zijn ook dagen dat het openbreken van het pak sneeuw geweldda­dig aandoet. De beken, waarin zwart bloed vloeit, vormen diepe sneden in de blanke huid van de winter, de zuidelijke zijden van de heuvels worden met een schaaf aangetast.

Al het bloed is vruchtbaar, ook het zwarte bloed. Daar waar de stroom niet te sterk is, verschijnen zwanen, hun halzen snijden als sikkels door de mist. In een afwachtend stilzwijgen klimmen ze uit het water op de rand van het ijs. Daar waar zij vandaag nog staan, drijven ze morgen.

Tegelijkertijd verdwijnen de nachten, en daarmee de sterren en het noorderlicht. Ze veranderen in getjilp en geschetter van meesjes en spreeuwen. Wij noorderlingen zijn die lichtzinnig­heid niet meer gewend, maar ze doet ons goed.

(uit: Achter de rug van God)

Singer-songwriter Serge Epskamp bewerkte de tekst en maakte er een lied van:

https://bandcamp.com/EmbeddedPlayer/track=13111743/size=large/bgcol=ffffff/linkcol=0687f5/minimal=true/transparent=true/

De pestvogel

Iets na elf komt de zon op om tweeënhalf uur lang over de horizon te balanceren voordat hij weer ondergaat. Puur technische cijfers zijn dat, want zelfs als het niet bewolkt zou zijn, dan zou de zon niet boven de bosrand aan de andere kant van het moeras uitkomen. Maar toch: daglicht. En nog beter: aanhoudende kou, waardoor aan het eind van een week tussen de vijftien en twintig onder nul alle bomen wit zijn van een dikke laag rijp. Vandaag heb ik een vrije dag en ik heb me voorgenomen op zoek te gaan naar de pestvogel. Het getjielp dat ik deze week tijdens het hardlopen hoorde, heeft me hongerig gemaakt.

Naar buiten hoef ik niet eens, zie ik als ik de gordijnen openschuif. Een heel squadron pestvogels is neergestreken in de lijsterbes. Ónze lijsterbes. Tientallen zijn het er, ik kan mijn geluk niet op. Daar zitten ze met hun felle kleuren en hippe kuifjes, ze fladderen van tak naar tak, rukken aan de trossen en bezorgen elkaar zo een sneeuwdouche. Hoe de pestvogel aan zijn Nederlandse naam komt, is me een raadsel. In het Fins heet hij Tilhi, en die naam van hem zingt hij graag. De dikste van hen zit op een goede meter afstand van mij. Ik knip het licht uit, zodat ze zich niet aan me zullen storen en grijp de camera. Een tiental foto’s schiet ik van die prachtige vogel, maar dan vind ik het genoeg. De driedubbele laag glas van het raam tussen ons in is me te veel. Ik moet naar buiten, ik wil het gefladder horen en hun hoge, schriele zang.

Buiten schiet ik vlug nog een foto en dan vertrek ik voor mijn wandeling, om geen vogel meer te zien, geen kleuren ook. Alles is wit, alles is bevroren en stil. De sneeuw is nog vers, witter dan je je kunt voorstellen en de hemel, met flinterdunne bewolking, kleurt langzaam paars en blauw.

De charme van sneeuw

Sneeuwkegels in de lijsterbes

De trossen van de lijsterbes zijn bekroond met sneeuwkegels van wel twee vuisten hoog. Het ziet er feestelijk uit, maar ik ben bang dat de kegeltjes de kerst niet halen. Een moment van dooi of een baldadig windje, en het hele kunstwerk valt uit elkaar.

Bezoekende Zuid-Finnen spreken graag hun bewondering uit over onze Lapse winter. Ihana, kaunis, en door al die sneeuw is het hier veel minder donker. Wel ja, met al ruim vijftig centimeter lopen we inderdaad voor op schema, maar als de bewondering ons genoeg is, is er altijd wel iemand die opmerkt dat het voor bezoekers best wel mooi kan zijn, maar die mogen dan ook wel blij zijn dat ze niet dag in dag uit sneeuwruimwerk hoeven te doen. Dan volgen de verhalen over het gevoel dat ons bekroop op het moment dat de gordijnen werden opengeslagen, en dat er door al dat sneeuwruimen geen tijd was om te ontbijten. En vervolgens, bij thuiskomst…

Dichteres Heli Laaksonen schreef in Zuidwest-Fins dialect een vermakelijk stukje over de betrekkelijke charme van sneeuw: Ihana talvi. In dagboekvorm verandert de prachtige sneeuw van 1 januari in een week tijd gradueel in Saatana, 12 perkelee sentti uutta vitu lunt ja vitu ränttä ja vitu jäät, waarvan ik de vertaling liever achterwege laat.

Toch geloof ik dat de meeste noorderlingen er eigenlijk wel verknocht aan zijn. In de zomer hangt de winter nog als het zwaard van Damocles boven ons hoofd, want zodra de laatste sneeuw gesmolten is, is de zon alweer zo’n beetje op zijn retour. Maar als het dan eindelijk oktober is, de dagen kort en koud, de natuur bruin en uitgeleefd, dan vormt sneeuw de enige denkbare verlichting van de misère. En dus zijn we blij met die eerste vlokken, hebben we oog voor de schoonheid van ons land om vervolgens af en toe te vloeken op alweer twaalf centimeter sneeuw zich haast niet weg laat schuiven en die de wegen onbegaanbaar maakt.

Behalve dat dubbele gevoel van charme en ongemak, bezorgen sneeuw en kou me vaak een gevoel van opluchting met betrekking tot de klimaatverandering, alsof één koude nacht betekent dat het opwarmingsproces ineens is omgekeerd, alsof het ijs van de noordpool zich dan weer gaat uitbreiden en uitgehongerde ijsberen weer op zeehonden kunnen jagen. Onzin natuurlijk, de wetenschappers zijn het erover eens dat het proces onomkeerbaar is, en telkens weer blijkt het allemaal sneller te gaan dan voorspeld. Sneller zelfs dan gevreesd. Het wordt warmer en de zeespiegel zal flink stijgen, en de wereld zoals die nu is, zal spoedig geschiedenis zijn, net als de sneeuwkegels op de lijsterbestrossen. Het is zaak om al het mooie goed in je op te nemen, want alle schoonheid is vergankelijk.

(deze column verscheen in Noorderlicht, het tijdschrift van de Nederlandse Vereniging in Finland)

Winter light

Ruska

In Finland, the colourful phase of autumn is called ruska. In one month time, all nearly all leaves change colour. In Rovaniemi, a town located on the polar circle in Finnish Lapland, the onset is in early September, when birches  rapidly turn yellow. Simultaneously, poplars burst out in burning red flames, and soon also the rowans, already carrying bunches of blood red berries, change into orange and red.

Those who have walked through the forests and watched out over the hills during the vividly coloured phase of full blown ruska, will forever be enchanted by Lapland.

Tapio is the mythic keeper of the forest.

Rosebay willowherb can be found throughout the boreal forests. Because of her abundance, her beauty can easily be overlooked. But then, during ruska, the street girl shows her beauty!

As suddenly as they have come, the colors fade away at the end of the month. Most birches are naked and deprived, other still carry some golden coins. But the sadness of this phase of the autumn has its own beauty. In the next picture, I tried to catch the mood of October.